Enkele overwegingen
bij de motetten voor de boetetijd van Poulenc
en de responsoria voor de donkere metten van Witte Donderdag van Gesualdo
Hoe verschillend de composities die wij vanmiddag horen ook zijn wat betreft hun muzikale stijl, toch zijn zij inhoudelijk nauw met elkaar verbonden. De stukken van Poulenc en van Gesualdo stromen uit eenzelfde inspiratiebron, de traditie van de katholieke liturgie. In deze traditie wordt elke dag geheiligd door op gezette momenten zowel overdag als 's nachts tijd vrij te maken voor bezinning en gebed. Het laatste kwartgedeelte van de nacht is de tijd voor de 'Metten' waarin het Latijnse Matutinum, vroege morgen, doorklinkt. De rituele opbouw van deze nachtelijke liturgie vroeg in de morgen laat het karakter ervan goed zien: de metten zijn een nachtwake, verdeeld in drie rituele eenheden die nocturnen worden genoemd waarin het Latijnse nox, nacht, doorklinkt.
De drie nachtelijke liturgievieringen die voorafgaan aan de Paasnacht, die van Witte Donderdag, Goede Vrijdag en Paaszaterdag hebben in de loop der tijd bijzondere aandacht gekregen. Zij zijn de geschiedenis ingegaan als 'De donkere metten'.
De muziek die wij vanmiddag horen - op één stuk na -, is gecomponeerd op de Latijnse teksten uit deze donkere metten. Het zijn verschillende Responsoria, Antwoordzangen, die nauw verbonden zijn aan de Schriftlezingen uit de bijbel, die er in het ritueel onmiddellijk aan voorafgaan. Poulenc componeerde muziek bij de responsoria uit de 1e nocturne van de metten van Goede vrijdag, de 2e nocturne op Paaszaterdag en de 1e nocturne van Witte Donderdag. Deze drie liet hij voorafgaan door een motet op een tekst die als zodanig niet in de liturgie voorkomt, maar die samengesteld is uit verzen uit psalm 53 en 31. Dit heeft Poulenc niet zelf bedacht, maar deze twee verzen zijn in de devotietraditie een geliefd gebed, ook andere componisten hebben deze verzen getoonzet, denk aan bijvoorbeeld Gabrieli.
Gesualdo is systematischer aan het werk gegaan. Hij toonzette alle responsoria uit de metten van Witte Donderdag, negen in getal, die verdeeld zijn over de drie nocturnen waaruit de metten zijn opgebouwd.
De muziek
Poulenc en Gesualdo hebben hun muziek niet uit het niets geschapen. Veel collega's zijn hen vóór geweest; gehoord naar wat Poulenc en Gesualdo gecomponeerd hebben wat betreft hun tekstkeuze en muzikale vorm, schamen zij zich er niet voor, zich te scharen onder al die mensen die zich hebben laten raken door de tekst van deze responsoria.Laten we een moment stil staan bij waarin zij in hun muziek van elkaar verschillen.
Poulencs motetten kunnen we niet zonder meer karakteriseren als liturgische muziek. Zijn composities zijn in de ware zin des woords 'motetten', muziekstukken op religieuze teksten waarin de verschillende tekstgedeelten aanleiding zijn tot verschillende muzikale motieven, thema's zo u wilt. Poulencs motetten zijn misschien eerder te typeren als muziek die gezongen kon worden 'tijdens' de liturgie, niet zozeer 'als' liturgie.
Bij Gesualdo ligt dat anders. Hij houdt zich veel stringenter dan Poulenc dat doet aan de liturgische vorm van het responsorium zoals dat in het kerkelijk nachtofficie voltrokken wordt, namelijk als een responsorium breve. Kenmerk hiervan is de eenvoudige (breve) refreinvorm waarbij na het vers het refrein niet klinkt vanaf het begin (a capite), maar vanaf ongeveer het midden (a latere). Straks zullen we horen - en wie het voor het eerst meemaakt, zal even moeten wennen - dat tegen het eind van elk responsorium het refrein vanaf halverwege herhaald wordt. We moeten ons wel bedenken dat een herhaling of een gedeeltelijke herhaling liturgisch gezien van grote betekenis is.
We hebben bij Gesualdo te maken met liturgie. Liturgie met al haar rituelen, die bestaan uit symbolen, symboolhandelingen en in het bijzonder de symbooltaal, wil degenen die aan haar participeren niets duidelijk maken of uitleggen. Liturgie wil ons niets aanleren of afleren. Liturgie zou je kunnen omschrijven als een geestelijke ruimte waar je naar binnen kunt gaan en waarbinnen je een eigen plek kunt zoeken om te zijn. Liturgie wil ons ergens bewust van maken, ons iets doen beseffen. Liturgie wil ons niet ergens van overtuigen - hoe raar het ook klinkt voor mensen die opgegroeid en opgevoed zijn in een kerkelijke traditie waarin strenge overtuigingen en wellicht een starre ideologie een grote rol hebben gespeeld.
De liturgie van het kerkelijk nachtgebed gedurende de drie dagen voor Pasen confronteert ons in haar teksten en muziek met ziekte, lijden en dood, angst en klagen, eenzaamheid en verdriet. De eigen kracht van liturgie is dat niet de inhoudelijkheid voorop staat. Nog nooit heeft iemand op deze wereld in de liturgie een antwoord gekregen op de vraag waarom zij wel en hij niet ziek wordt, of wat ziekte en lijden in Godsnaam voor zin kunnen hebben. Liturgie kan ons wel doen beseffen dat er een weg is om met deze vragen om te gaan. Beseffen gebeurt slechts langzaam - door inoefening, door repeteren, door veel doen, door geduld. Kenmerk van rituelen zijn niet voor niets onder andere hun herhaalbaarheid. De tweede keer staat niet in verhouding tot de eerste keer.
Tussen Poulenc (1899-1963) en Gesualdo (1560-1613) ligt een tijdsspanne van driehonderd jaar. Poulencs muziek zijn schilderijen in kleuren van klank. De emoties die in de responsoria gearticuleerd worden, horen we in de wijze waarop Poulenc zijn harmonieën, ritmepatronen en vooral de aanwijzingen voor het zingen hanteert. Wie het Latijn niet verstaat, geen nood, als je Poulenc hoort, weet je, voel je meteen hoe erg het allemaal is. Poulenc weet ons te raken met zijn muziek, met zijn verklanking van teksten. Wij vinden dat ook de gewoonste zaak van de wereld, dat muziek ons raakt; dat muziek ons iets kan zeggen wat in woorden niet te zeggen is, dat muziek ons soms even boven onszelf uit kan tillen en ons een glimp van de hemel doet ervaren.
Hoe anders was het met de muziek gesteld in de tijd waarin Gesualdo opgroeide. In de eeuw tussen 1500 en 1600 (Gesualdo werd geboren in 1560) vindt in de muziektheorie een gigantische omvorming plaats die grote gevolgen had voor het componeren van en luisteren naar muziek.
Vanaf 1600 - ijkpunt is Monteverdi - wordt muziek beschouwd, beluisterd en uitgevoerd als een bijzondere vorm van retorica. Muziek wordt dan een speciale wijze waarop iets kan worden uitgedrukt, muziek blijkt een eigen taal te kunnen spreken die begrepen wordt, die overtuigen kan en het allerbelangrijkste: muziek blijkt een expressievorm te kunnen zijn die luisteraars en uitvoerders in een bepaalde gemoedstoestand kan brengen. Muziek wordt een taal, die zich dan ook conformeert aan de wetten van de retorica, de redekunst, zoals deze ontwikkeld is vanaf de oudheid tot in de hoge Middeleeuwen. Hoe was het dan voor 1600?
Wij zijn niet in staat hoe graag we het ook zouden willen te luisteren met de oren van iemand uit de vijftiende eeuw naar muziek uit de vijftiende eeuw. Muziek diende toentertijd niet in de eerste plaats om ons oor te strelen. Muziek was niet op de luisteraar gericht, hoe vreemd het ook klinkt. Muziek - we hebben het vooral over vocale muziek - was ook niet bedoeld om een tekst uit te beelden met het oog op een luisteraar. Muziek had tot doel een klinkend beeld te zijn van het geordende universum, zoals God dat had geschapen. Numerus en proportio, getal en verhouding helpen de muziek daarbij op weg: een consonante samenklank is uit te drukken in ene eenvoudige getalsverhouding; ritme is opgebouwd uit tijdsduren die zich verhouden als eenvoudige getallen; dat moest de muziek laten horen: harmonie der sferen. In die tijd was het niet vreemd dat motetten in elke stem een andere tekst hadden. Men vond het normaal dat - als een Gloria bijvoorbeeld te lang uitviel - de alt alvast inzette met het Domine Deus Agnus Dei en de bas bij de volgende inzet met het Qui tollis peccata mundi. Deze wijze van woord-toon verhouding vond de luisteraar van de 15e eeuw geen punt, wij wel. Wij willen horen en aangesproken worden, in de vijftiende eeuw diende muziek om de lof Gods te voltrekken.
In de jaren dat Gesualdo opgroeide ging men op een andere wijze muziek maken en ernaar luisteren. De luisteraar wil verstaanbaar worden toegesproken, zij of hij daar gaat het om, haar en zijn oren willen toegezongen worden. Muziek moest affectus exprimere, gevoel uitdrukken; het gevoel dat een woord of gedachte opwekt, muzikaal gestalte geven. Muziek wordt steeds meer een eigen taal, gesproken van mens tot mens. Het 'affect' komt centraal te staan, zowel in de vocale als instrumentale muziek. 'Affect' is niet hetzelfde als de betekenis of de inhoud. 'Affect' is gemoedstoestand, je mag ook zeggen 'betrokkenheid', denk maar aan 'affectief'. Een woord roept een bepaalde gemoedstoestand op. En die kun je alleen maar horen door het zingen heen, in de wijze waarop de componist gebruik maakt van 5 middelen: van tempo, van toonsoort, van intervallen, samenklanken en van ritme.
Deze omvorming in de muzikale wereld was in de eeuw voordat Gesualdo werd geboren op hevige wijze aan de gang. Hij is degene van wie de theoretici zeggen dat hij voor die tijd de gewaagdste dingen uit de affcetenleer heeft toegepast. Strawinsky was een groot bewonderaar van deze muziek en haar maker. Je hoeft echt geen muziektheoreticus te zijn om te horen of iets pijn aan je oren doet of niet: bij Gesualdo doen heel veel akkoorden pijn aan onze oren om de eenvoudige reden dat het woord dat erboven staat 'pijn' doet, de pijn die resoneerde in de ziel van Gesualdo. En dan zijn de responsoria nog mild in vergelijking met zijn madreigalen. Voor Gesualdo geldt wat ook voor Bach geldt: zij gaan in hun muziek niet met een tekst aan de gang, maar de tekst gaat met hen aan de gang en daarin hoor je hun respons.
De teksten
Dit brengt ons tenslotte bij de teksten die we vanmiddag horen. Het zijn er veel vanmiddag, dus laten we als voorbeeld een tekst kiezen die zowel door Gesualdo als door Poulenc is getoonzet, de tweede responsorie uit de eerste nocturne voor Witte Donderdag: Tristis est anima mea. Als u wilt kunt u hem opslaan in het programmaboekje pag. 3. De tekst is een constructie van woorden van Jezus zoals deze in hoofdstuk 26 van het evangelie volgens Matteüs staan. Mijn ziel is dodelijk bedroefd, blijf hier en waak met mij. Deze woorden volgen direct op de voorlezing van een gedeelte uit de Klaagliederen van de profeet Jeremia, welke in de eerste nocturne van de drie donkere metten worden voorgelezen en die we mogen beschouwen als het hart van deze nachtelijke liturgische vieringen. Dat is opmerkelijk. De klaagliederen van Jeremia treuren over de verwoesting van Jeruzalem in 587 voor Christus en over de deportaties van de joodse bevolking naar Babylon, waar zij gedurende meer dan een halve eeuw in ballingschap moest leven. In de donkere metten worden Jeremia's klaagliederen - het oude, eerste testament - verbonden met teksten uit het nieuwe, tweede testament, meer in het bijzonder met het lijden van Jezus.
Wat gebeurt hier?
Wanneer wij de Klaagliederen zingen en horen, worden wij getuigen van de ondergang van het volk van Jeruzalem. Dat feit, hoe triest ook, raakt ons nauwelijks omdat het meer dan tweeduizend jaren geleden is. Wat ons daarentegen wel raakt, elke keer weer, is niet de inhoudelijke kant van deze gezangen, maar het affect dat door de woorden heen op ons af komt, de intense klacht van iemand, van mensen die niets meer kunnen zeggen dan alleen nog maar verzuchten: Ach. Het werkwoord dat hierbij hoort, is 'gedenken'. Ofschoon gedenken ook in onze cultuur niet alleen een privé-aangelegenheid is, is het toch is een intiem gebeuren. Gedenken betekent door je heen laten gaan, er bij stil durven staan, jezelf ervan bewust worden. De Klaagliederen gedenken het lijden, en wie deze zingt of hoort laat de klaagliederen tot zich toe, of beter gezegd: laat de mens tot zich toe die door de massiviteit van het leed tegen de grond wordt geslagen. Klaagliederen confronteren ons met het leed van anderen en kunnen ons helpen om te gaan met het volslagen zinloze lijden dat anderen en onszelf treft.
Liturgie en responsoria in het bijzonder zijn geëigende hulpmiddelen bij dit gedenken. Tristis est anima mea, bij de inzet al zullen we straks horen hoe het voelt. In het sustinete hic horen we de vergeefse poging om te overtuigen hoe goed het is te volharden. Misschien is de herhaling van vos fugam wel het sprekendste. Wanneer deze woorden uit hun oorspronkelijke verband worden gehaald - de evangelieën - en in de liturgie gaan klinken, zijn ze op dat moment actueel geworden. Wie is die gij en wie is die ik? Hoeveel mensen zijn er niet op dit moment die thuis en in zieken- en verpleeghuizen of waar dan ook waken bij mensen die dodelijk bedroefd zijn en sterven moeten? Hoeveel mensen zijn er niet die hun leven geheel en onvoorwaardelijk willen geven voor hun kind, hun partner? Niet vanuit een ideologie, maar vanuit een diep besef er te willen zijn voor die ander?
De teksten die wij vanmiddag horen en die jullie zingen, leggen woorden in onze mond en in onze oren waarmee wij onze geraaktheid kunnen verwoorden waar we alleen nog maar kunnen zwijgen en verzuchten. Als woorden ons ontbreken, hebben we altijd deze responsoria nog, wonderlijke momenten waarin het geheim van leven en dood voelbaar wordt. Het kan je doen beseffen dat je niet de enige bent op deze wereld die soms niet weet waar je het zoeken moet.
Ad de Keyzer