Concertserie Beek - Sint-Bartholomaeuskerk - Beek bij Nijmegen

NKK en Paul van Nevel

DE GELDERLANDER/DINSDAG 28 MEI 2002
Monteverdi met virtuoze momenten
Concertserie Beek: Projectkoor Palet en Monteverdi Kamerkoor Utrecht o.l.v. Wilko Brouwers, m.m.v. instrumentaal ensemble en vocale solisten
Door PAUL VERGEEST
De St.-Bartholomaeuskerk in Beek bood zaterdagavond door het vele kaarslicht een sfeervolle aanblik. Een religieuze ruimte, die er eigenlijk om vraagt om gevuld te worden met prachtige muziek. En dat gebeurde, met de Mariavespers van Monteverdi.
Het uitvoerende koor, samengesteld uit Projectkoor Palet en het Monteverdi Koor Utrecht, werd begeleid door de ensembles In Stil Moderno en het Ensemble Claudio Monteverdi. Met de twee koren tot zijn beschikking kon dirigent Wilko Brouwers een flink vocaal antwoord geven op het mooi uitgebalanceerde aantal strijkers en blazers. Het was tevens het laatste concert in dit seizoen van de 'Concertserie Beek'. De organisatie van de serie is zo vooruitstrevend geweest om oude en minder oude muziek te laten uitvoeren door jonge musici. Deze musici hebben heel consciëntieus overdacht hoe je oude muziek moet interpreteren.
De Mariavespers, een verzameling psalmteksten die de lof op Maria zingen, is door Monteverdi schitterend omgezet in zoete klanken voor de menselijke stem en orkest. Wilko Brouwers gaat het vooral om de partituur zelf. Hij probeert met een zeer transparante stijl de structuren van de vespers bloot te leggen, alsof een schilderij ontdaan wordt van een flinke laag vernis. Het resultaat is een heel licht en doorzichtig klankweefsel, waar zowel de zangers als instrumentalisten zich wel bij voelen.
 
Monteverdi, 25 mei 2002 De Mariavespers waarin teksten van de psalmen en het Hooglied elkaar afwisselen, geeft ook gelegenheid aan de vocale solisten zich te presenteren, met af en toe zeer virtuoze momenten. Zoals het in Duo Seraphim, waar de drie tenoren, Paul Loonen, Marco van der Klundert en Paul Hörmann, een staaltje zangkunst etaleren dat zijn weerga niet kent. Hetzelfde geldt voor de sopranen Helena Wiklund en Josie Ryan, die in het Pulchra es naadloos op elkaar aansloten.
De slot-episode van de Mariavespers, het Magnificat, mondde uit in een stralend Gloria Patri et Filio, waarbij de sonore trombones en tinkelende harp zich voorbeeldig mengden met het stralende geluid van de twee samengevoegde koren. Inderdaad een respectabele prestatie, die door het publiek heel enthousiast werd ontvangen.
DE GELDERLANDER/MAANDAG 15 APRIL 2002
Speeldoosklanken en heftig drama in Beek
Concertserie Beek: Nienke Oostenrijk, sopraan, Dorothee Beier, fluit
Cor van Wageningen, orgel.
Door MAARTEN-JAN DONGELMANS
Zodra het orgel centraal staat, trekt de Concertserie Beek minder publiek. Alsof het saai zou zijn of minder de moeite waard. Dat laatste wordt zaterdagavond door Cor van Wageningen, de vaste organist van de St.-Bartholomaeuskerk, meteen gelogenstraft.
Onder het motto 'Sinfonie ed Arie' (sinfonia's en aria's) neemt hij de luisteraars mee naar de onbekende Italiaanse kerkmuziek uit de eerste helft van de negentiende eeuw, de tijd dat er in de kerk nog gelachen mocht worden en er niet op een uurtje meer of minder werd gekeken. De organist gunt een kijkje in een schatkamer die beslist meer belangstelling verdient. Onbekende componisten als Padre Davide da Bergamo (1791-1863) en Vincenzo Petrali (1832-1889) verstonden hun vak en voorzagen de liturgie van elegante speeldoosklanken. Petrali's aantrekkelijke Messa Solenne voor orgel fungeert tijdens dit knap samengestelde programma met diverse premières als rode draad. Cor van Wageningen weet de muziek optimaal naar de mogelijkheden van het Lindsen-orgel te vertalen.
 
Het leukste stuk horen we na de pauze. Padre Davide uit Bergamo mocht dan sinds 1818 in het klooster zitten, hij geneerde zich in zijn orgelwerk niet voor een flinke portie operadrama. Zijn Sinfonia in D schurkt dicht tegen Rossini aan en klinkt net zo viriel. Met een hang naar het tumultueuze. Van Wageningen oogst er een open doekje mee. De vocale muziek wordt deze avond gedragen door sopraan Nienke Oostenrijk. In het eerste gedeelte zingt ze muziek van Bellini en Donizetti die nog duidelijk aanknoopt bij Haydn en Mozart. In deze late echo's uit het Rococo hanteert ze haar lyrische stem puur instrumentaal. Heel stijlbewust. Na de pauze laat ze het sopraangeluid doorleefder klinken, afgedekt met een emotioneel vibrato. Dan blijkt hoeveel laagte de zangeres heeft.
In E morta verlaat Donizetti het mozartiaanse pad om zich finaal op het eigentijdse opera-idioom te storten. Oostenrijk en Van Wageningen bewaren het mooiste ondertussen voor de finale. In het recitatief en de aria uit de Rossini-opera Sigismondo (1814) gaan alle registers open. Letterlijk en figuurlijk. De sopraan slingert tot besluit zelfs een triomfantelijke hoge C de kerk in. De toegift is een herhaling van het Gratias van Donizetti, het stuk waarin de fluitiste eerder het spoor bijster raakte.
DE GELDERLANDER /DINSDAG 26 MAART 2002
Muziek in het duister is indrukwekkend
La Sfera Armoniosa met werken van François Couperin
Door PAUL VERGEEST
Naar muziek luisteren in het donker kan iets heel geheimzinnigs en mystieks hebben. Alleen verlicht door een paar schaarse kaarsen lijkt het alsof de kerkruimte een diepere dimensie krijgt, waarin de muziekklanken nog pregnanter samensmelten. Zo moet het decennia lang gegaan zijn in de hofkapel van het kasteel van Versailles, toen componist François Couperin zijn klaagliederen van Jeremia ten uitvoer bracht in de dagen van de Goede Week, deze week voor Pasen. Zijn Leçons de Ténèbres zijn inderdaad diep religieuze composities, waarin hij geprobeerd heeft de smart en vertwijfeling van de profeet Jeremia om te zetten in een veeleisende vocale partij, waar de twee sopranen met heel lange melodische lijnen hun expressieve geluid moeten laten klinken. De St.-Bartholomeuskerk in Beek was zaterdagavond, in het kader van de Concertserie Beek, even omgetoverd tot een kopie van die Chapelle Royale in Versailles. Met eveneens de grote kandelaars met de kaarsen, waarvan na elk onderdeel van de Leçons de Ténèbres een kaars gedoofd werd, zodat aan het slot de muziek letterlijk ophoudt in het niets. Maar wat voor een muziek. Couperin heeft hier met een moeiteloos gemak zijn ongelooflijke ideeënrijkdom geëtaleerd, zodat het kleine ensemble La Sfera Armoniosa geen moment in het ongewisse werd gelaten.

 
Het ensemble La Sfera Armoniosa had met de twee sopranen Johannette Zomer en Irene Maessen de ideale stemmen voor deze klaagzangen. Johannette Zomers stem is iets helderder en kan een geweldig volume bereiken als ze op één noot blijft zingen, die dan meeresoneert met de begeleiding van de viola da gamba en de luit. Twee instrumenten die prachtig de basis voor dit alles legden. Mike Fentross, die de luit bespeelde en voor de muzikale leiding tekende, slaagde er wonderwel in de religieuze teksten toch voelbaar te maken bij de twee zangsolisten, zonder dat je van de tekst zelf iets kon begrijpen. Want door de duisternis had het tekstboekje even geen betekenis meer. Aan het slot van de Leçons de Ténebres, toen alle kaarsen gedoofd waren, gaf Menno van Delft op het orgel nog een indrukwekkende weergave van een fuga van Jean Henri D'Anglebert, een voorganger van Couperin als hofcomponist. Een somber slot van dit heel bijzondere concert, waar muziek nu eens niet vrolijkheid en opwinding teweeg bracht, maar echt diende als voorbereiding van de tragische gebeurtenissen die het lijdensverhaal van de Goede Week zo domineren, en zo veel componisten geïnspireerd hebben tot hun beste werken.
DE GELDERLANDER /DONDERDAG 21 FEBRUARI 2002
Verstilde muzikale pracht
La settimana santa door het Nederlands Kamerkoor o.l.v. Paul Van Nevel
Door MAARTEN-JAN DONGELMANS
Of ze nu de huwelijkstango voor Máxima zingen of, zoals gisteravond in de Beekse parochiekerk, de Klaagzangen van Jeremias (oorspronkelijk bestemd voor de Sixtijnse Kapel): de leden van het Nederlands Kamerkoor staan garant voor puur muzikaal genot. Tijdens het goedgevulde programma met gewijde muziek voor de Goede Week kun je regelmatig een speld horen vallen. Zoveel verstilde muzikale pracht dwingt tot muisstil luisteren.
Bijvoorbeeld in het graduale Si ambulem uit het Requiem van de Renaissance-componist Richafort. Hier heerst de ontroering. Het Nederlands Kamerkoor weet de vocale lijnen uitstekend in perspectief te plaatsen en zit de emotie op de huid. Precies zoals even later in de bekende Klaagzangen van Palestrina.
Maar de grootste verrassingen zitten dit keer in het gedeelte voor de pauze. Allereerst in het treurmotet Qui consolabatur van Clemens non Papa, dat in twee varianten klinkt.
 
Tot in de zachtste passages blijft de koorklank draagkracht houden. Het muzikale zwaartepunt ligt bij de Lamentationes voor paaszaterdag van de in 1548 gestorven componist Carpentras. Het koor begint met tien mannenstemmen, een bezetting die geleidelijk aan uitgebreid wordt tot het complete gemengde koor. De dames, die pas in de derde Lectio ('les') te horen zijn, zingen strak en sober: precies zoals vroeger de koorknaapjes aan het pauselijk hof geklonken moeten hebben.De subtiele zangkunst van het Nederlandse topkoor toont zich voornamelijk in de geraffineerde dosering van de dynamiek. Dictie en articulatie zijn subliem. De intense expressie voegt bovendien het nodige toe aan de zeggingskracht van het geheel. Paul Van Nevel laat in de tweede Lectio het nodige voorwerk doen voor de dramatische ontknoping in het slotdeel. Zelfs relatief simpele tweestemmigheid klinkt in deze aanpak nog beklemmend. Vooral het inzetten van de damesstemmen maakt indruk. Het fragment Pupilli facti sumus, dat over de verweesde mensheid gaat, klinkt onverwacht teder. Daarna neemt de virtuositeit het over. De slotzang over het bekeren van Jerusalem vormt een uitroepteken dat door het publiek ovationeel wordt beloond.
DE GELDERLANDER /MAANDAG 4 FEBRUARI 2002
Schalkse liederen in uniforme verpakking
Bourgondische liedkunst door LA MORRA, ensemble voor muziek uit de late Middeleeuwen
Door MAARTEN-JAN DONGELMANS
Bij liederen uit de Middeleeuwen beschikken de uitvoerenden vaak over de meest uiteenlopende mogelijkheden. De muziek kan bijvoorbeeld met behulp van bombardons en schalmeien heel ruig of juist heel teder klinken.
Bij het jonge Zwitserse ensemble LA MORRA, zaterdagavond te gast in de Concertserie Beek, wordt voor een andere optie gekozen. In de druk bezochte St. Bartholomeuskerk zijn vier instrumenten soms samen, maar meestal in diverse combinaties te horen. Contrastrijk wordt het nergens, daarvoor is de speeltrant te weinig avontuurlijk en te ingetogen. Na zo'n drie of vier schalkse liederen uit de bloeiperiode van het Bourgondische hof (rond 1450) is de verrassing er wel zo'n beetje van af.
Viva Biancaluna Biffi (vedel), Corina Marti (fluit), Dani Pelagatti (douchaine/schalmei) en Michal Gondko (luit) verstaan hun vak, maar slagen er niet in werkelijke emoties los te maken. De verpakking van de liefdespoëzie op muziek is te uniform. Af en toe een mondelinge toelichting was ook welkom geweest. De op het programma staande liederen van Grenon, Tinctoris, Dufay, Busnois, Van Ghizeghem, Morton en anderen zijn immers allesbehalve dagelijkse kost.
 
Na de pauze speelt LA MORRA maar liefst vier versies van het destijds populaire lied De tous biens plaine est ma maitresse. De nuances en fijne kneepjes van de diverse zettingen ontgaan het publiek. Het programma is sowieso moeilijk te volgen. Afgaande op de titels in het programmaboekje zijn er twee stukken niet gespeeld. Maar welke?
Voor de broodnodige variatie tekent Annemieke Cantor. Haar sopraan is wendbaar en iets minder afstandelijk. Samen met de fluit komt het tot mooi mengende samenklanken. De sterkste troef is T'Andernaken op den Rijn, een van de toppers uit Een schoon liedekens-boeck. Cantor zoekt hier echt contact met het publiek. Haar schalkse vertelling over de zwangere dame met het 'opgheresen buycxken' is goed voor het eerste applaus. LA MORRA is dan al een half uur aan het musiceren.
De fluitiste blinkt uit in Se cuer d'amant van kamerheer Cordier. Corina Marti brengt de subtielste versieringen aan in haar grillige partij. Sopraan en luitist maken effectief gebruik van de rusten in het melancholieke en toch elegante Adieu mes tres belles amours van Gilles Binchois. Ook in Je ne vis onques la pareille kun je een speld horen vallen. Daar neuzelt zachtjes de vedel voor zich uit.
DE GELDERLANDER /MAANDAG 8 OKTOBER 2001
Mnemosyne en dirigent zijn duidelijk gegroeid
Kamerkoor Mnemosyne o.l.v. Caroline Westgeest
m.m.v. Theo Jellema, orgel
Werken van F. Mendelssohn-Bartholdy, Fr.Th. Fröhlich, R. Schumann
P. Cornelius en J. Brahms
Door TON GIJSBERS
Je zult Brahms' dubbelkorige motetten zo intens en beeldend uitvoeren als zaterdagavond het Nijmeegse Kamerkoor Mnemosyne, geleid door Caroline Westgeest, dat deed. Of en passant de declamatorische inslag van Mendelssohns koormuziek zo haarfijn weten te treffen dat de tekst tot in de verste hoeken van de Beekse Bartholomæuskerk was te verstaan. Kortom: de Beekse Vrienden hadden zich geen beter begin voor hun ambitieuze concertserie 2001-2002 kunnen wensen. Mnemosyne en dirigent Caroline Westgeest zijn duidelijk gegroeid. Van vroegere optredens herinner ik me het ensemble als hartverwarmend en veelbelovend. Wat zaterdagavond opviel, was de rijpheid en het niveau waarop er muziek werd gemaakt. Tekst en achterliggende muzikale gedachtenwereld kwamen gelijkelijk over het voetlicht. En dat nergens geforceerd of aarzelend, afgezien van een enkele inzet, maar steeds met een bijna vanzelfsprekende autoriteit. En niet te vergeten in een constant fraai en homogeen klankgewaad. Alle stemmen stonden, letterlijk en figuurlijk gesproken, op hun plaats. De onderlinge balans was ideaal, het totaalbeeld markant maar ook doorzichtig.
 
En devoot zoals in het korte maar indrukwekkende Requiem van Peter Cornelius. Of in de twee motetten van de vrijwel onbekende Zwitserse componist Friedrich Th. Fröhlich die de zelfdoding als laatste redmiddel zag. In dat perspectief kreeg met name zijn Selig sind die Toten een welhaast lugubere uitstraling.
De ontwikkeling van het dubbelkorige motet in de hoogbloei van de romantiek vond zijn hoogtepunt bij Johannes Brahms. Van hem zong Mnemosyne o.a. het Unsere Väter hofften auf dich en Wo ist ein so herrlich Volk. Beide stukken kregen een prachtige plastische behandeling die resulteerde in een bij momenten hymnische uitstraling. Hetzelfde geldt voor het magistraal gebrachte Mein Gott, warum hast du mich verlassen van Felix Mendelssohn-Bartholdy waarmee werd afgesloten.
Tussen de koorwerken stonden paarsgewijs de zes Fuga's op de naam BACH van Robert Schumann gegroepeerd.
Een vondst, en dat zeker door de manier waarop ze door organist Theo Jellema uiterst gedifferentieerd in klank en registratie werden gespeeld. Het Lindsen-orgel voer er, hoorbaar, wel bij!
DE GELDERLANDER /ZATERDAG 9 FEBRUARI 2001

Lokroep
Wam de Moor
"Een bescheiden 'mezza in voce". Vele 'melismatische' passages. Groter bereik dat vraagt om levendige accenten." Zo in de taal van de muziekrecensent kan ik het niet zegen, maar, op z'n boerenfluitjes: het concert van het Nederlands Kamerkoor waarop wij eind januari in de grote Bartholomeuskerk in Beek werden vergast, onder de titel 'De lokroep van Vergilius', raakte de verst weg gestoken smaakpapillen, en niet alleen van uw muziekrecensent. De rust, het spel van de klanklijnen, stem en tegenstem in deze oude muziek, je moet ervoor openstaan, en intussen je inleven in de wijze waarop de tekst die ten grondslag ligt aan deze klanken door de componist is gelezen en verstaan. Anders is zo'n avond niet om door te komen (zoals mij een toch goede vriend toevertrouwde). Niet iedereen laat zich lokken.
Al kwamen op deze winteravond ook andere favoriete dichters als Horatius en Catullus aan bod, dé grote dichter waarop zoveel componisten hun talent hebben geënt, was Vergilius. En voornamelijk met één passage uit zijn heldendicht Aeneis. Ik denk dat er geen mooier stuk in Vergilius' œuvre is te vinden dan het vierde boek uit dit epos, dat de spraakmakende liefde van de voortgedreven Trojaanse held Aeneas en Dido, de koningin van Carthago, tot onderwerp heeft. Wat Vergilius in boek IV beschrijft, is de liefde tussen rijpe minnaars en de tegenhanger van de liefde tussen de prille Romeo en Julia.
 
Niet families bepalen hier het gedrag van de geliefden, maar de personen zelf én, zeer onverbiddelijk, de wil der goden. De man staat voor de opdracht een nieuwe staat te stichten. De vrouw, ziek van verliefdheid, bedenkt van alles om hem aan zich te binden, en pleegt, als dat niet lukken gaat, ten slotte zelfmoord. Stel je Beatrix vijftien jaar geleden voor, die uit het leven stapt om een verdwenen minnaar, en het rumoer dat daarop zou volgen. Zoveel commotie moet dat in Carthago gegeven hebben.
Twee componisten lieten zich uit over de passage in het eerste boek waarop Aeneas met de moed der wanhoop zijn reismakkers opppept om de opdracht van de goden voor ogen te houden. Lees de passage hardop en je hoort hoe dicht de vertaling van de oud-rector van het Nijmeegs Stedelijk Gymnasium M.A. Schwartz aanleunt tegen de hexameter, de zesvoeter in jamben. Alles hebben wij verduurd en verdragen, vrienden, zegt Aeneas, en dit kan er ook nog wel bij: "Door wisselende lotgevallen, door talloze gevaren voert ons de weg naar Latium, waar een rustige woonplaats ons wacht; daar mag het rijk van Troje herrijzen. Volhardt en spaart u voor gelukkiger dagen." Dat zéi Aeneas dan wel, 'maar door zware zorgen gekweld borg hij het leed in het diepst van zijn hart.'
Zes andere componisten, onder wie Josquin des Prez en Orlandus Lassus, namen de beroemde passage uit boek IV, de verzen 651 tot 659, waarin Dido haar eigen dood aankondigt: "Zoete resten, zoet zolang het lot en de godheid het toelieten, neemt mijn leven en verlost mij van dit leed. Ik heb geleefd en de gang volbracht, die de fortuin mij wees. Nu zal mijn schim in grootheid onder de aarde gaan.(...)".(...)
DE GELDERLANDER /DINSDAG 30 JANUARI 2001
Twee uur genieten van Nederlands Kamerkoor
o.l.v. Paul Van Nevel
Door MAARTEN-JAN DONGELMANS
Polyfonie uit de late Middeleeuwen en de Renaissance: het is niet de makkelijkste muziek. Zeker wanneer je als koor het thema De lokroep van Vergilius uitkiest en odes bij elkaar zoekt die stuk voor stuk een ingewikkelde constructie met elkaar gemeen hebben.
Het Nederlands Kamerkoor is een dergelijke krachttoer uiteraard toevertrouwd. Het is genieten geblazen, twee uur lang.
De kerk wordt geconfronteerd met een feest van subtiliteiten. Sommige teksten - met name Vergilius' ontroerende verzen over de door Aeneas verlaten wanhopige koningin van Carthago - gaan in verschillende zettingen en dat is dankzij de aanpak van het Nederlands Kamerkoor allesbehalve saai. Dido's monoloog horen we eerst op muziek van componisten van rond 1500. Na de pauze gevolgd door zettingen uit het midden van de zestiende eeuw. Josquin Desprez (ca. 1440-1521) opent de rij. Uit de stemmen klinkt triestheid, tot op het bot. Weergegeven in een bescheiden mezza di voce. Perfect in balans.
 
Geraffineerd klinken vervolgens de vele melismatische passages (veel noten op één lettergreep) uit de anonieme zetting. Valt bij Jakob Vaet (1567) de levendige dynamiek op, de versie van Theodoricus Gerarde (1580) klinkt geresigneerder en toch intens. Lassus' zetting heeft een groter bereik en vraagt om levendige accenten. De opbouw van het programma wordt al luisterend duidelijk. Het Nederlands Kamerkoor legt de lat telkens iets hoger.
Voor afwisseling zorgen ook de diverse opstellingen van de vocalisten. De vijftien koorleden treden in allerlei combinaties op. En dat levert even zovele variaties in klankkleur op. Soms komt het Nederlands Kamerkoor in kleine bezetting heel strak en ijl over, zoals in het Lamento Lamech, Judith et Rachel, om vervolgens weer breed uit te waaieren in expressie.
Bijvoorbeeld in het luchtige intermezzo Vulcan fondz dedans ton four. Een ideale opmaat voor de grandioze Vergilius-finale op muziek van Cipriano de Rore (1516-1565). De luisteraars blijven na afloop beduusd in de ban van zoveel opgekropte emoties.
Ook een Vergilius verpakt in Oude Muziek fascineert eindeloos.
DE GELDERLANDER /MAANDAG 20 DECEMBER 1999
Onwaarschijnlijk perfecte zang van Hilliard Ensemble
The Hilliard Ensemble: David James, countertenor, Rogers Covey-Crump en John Potter, tenor en Gordon Jones, bariton
Werken van Antoine Busnois, Joanne Metcalf, Francisco de Peñalosa, Elizabeth Liddle, Sheryngham, Guillaume Dufay, Arvo Pärt
Pierre de la Rue, Philippe Basiron, Michael Finissy, Manuel de Fonseca en James Macmillan
Door WIL KOX
De ingrediënten voor een spirituele beleving van de muziek waren zaterdagavond in een stampvolle Bartholomaeuskerk weer volop aanwezig. Allereerst is daar een kerkgebouw, waarin muziek op geestelijke teksten rechtens thuishoort. Vervolgens is er muziek uit de Middeleeuwen en de Renaissance die wordt gemengd met contemporaine spirituele muziek.Tenslotte is er een professionele vocaliteit die de toets van de allerhoogste kritiek glansrijk kan doorstaan.Het uit vier zangers bestaande Hilliard Ensemble dus.
Terecht wordt er in de inleiding op gewezen dat dit soort concerten eigenlijk in de plaats zijn gekomen van de liturgie waarvoor deze muziek in eerste instantie is gecomponeerd: Het zij zo. Intussen kon men zaterdagavond, of men nu doorhet geestelijke aspect dat bij deze klankwereld hoort werd aangesproken of niet, van de ene in de andere verbazing vallen.
Op een gegeven moment vergeet je dat daar maar vier mannen staan op het priesterkoor.
 
Je wordt vanaf het eerste Regina caeli van Busnois tot en met de uiterst suggestieve, opwindende en indringende parafrase die de Schot Macmillan maakte op het Gregoriaanse Adoro te devote opgenomen in een bepaalde vorm van sacraliteit die inderdaad in onze tijd afwezig schijnt te zijn. En om dit concert, dat dus geen concert was, als het ware nog meer te betrekken op het eigentijdse horen hadden de heren naast de statische maar indrukwekkende schoonheid van vroegere tijden dus ook gekozen voor het heden. Zo klonk de muziek van Pärt volstrekt natuurlijk in de context van dit programma. Zijn sobere maar buitengewoon evocatieve toonzetting van Lucas 7,36. was schoon, zeer schoon.
Maar ook een werk als Music for the star of the sea van de Amerikaanse componiste Joanne Metcalf of het Stabant autem juxta crucem Jesu van Michael Finnissy konden het zeker op dit allerhoogste onwaarschijnlijk perfecte uitvoeringsniveau royaal opnemen tegen de muziek van Pärt.
Het meest verbazingwekkende van de avond echter kwam na het zeer sobere Beata Mariae virginis van de Fonseca. Het was de al genoemde benadering door James MacMillan van het Adoro te devote. Door zijn dynamiek en contrastwerking zorgde het voor een regelrechte sensationele belevenis. Zo iets kan gebeuren wanneer muziek zich buigt over een geestelijke tekst.